Bang voor de buren?


Een kat springt behendig van het dak van een sloppenhuisje naar de muur, tussen het prikkeldraad door en dan op het balkon. De kat kan het wel, zo van de ene wereld naar de andere. Van de sloppenwijk naar de wereld van de upperclass-studenten. Simon ziet het en droomt over de dag dat hij dat ook kan. Hij kijkt omhoog naar de grote muur, te hoog om overheen te klimmen en het prikkeldraad ziet er gevaarlijk uit. Bovendien zijn er vijf bewakers die de studenten, en al hun bezittingen moeten beschermen. Hij ziet de studenten vaak rondlopen, ze hangen hun was op, staan wat op het balkon te kletsen of staren in de verte. Sommigen zwaaien wel eens of glimlachen vriendelijk. Als Simon en zijn vrienden in een gekke bui zijn spreken ze de studenten aan, dan maken ze grappen of ze doen een dansje. Vooral de blanke studenten vinden dat grappig, die maken dan meestal een foto. Hij vraagt zich af hoe het zou zijn om aan de andere kant van de muur te wonen. 'De goede kant', zegt zijn moeder 'Als je aan die kant woont wordt je dokter, of politicus. Als je aan die kant woont word je rijk'. 'De slechte kant', zegt zijn oom, 'de mensen die aan die kant wonen zijn rijk door corruptie, en die rijkdom die ze van ons gestolen hebben gebruiken ze alleen voor zichzelf, delen zit er niet bij'.
En allebei hebben ze wel een beetje gelijk.

Ik ben een van die studentes die lacht en zwaait, die af en toe een foto maakt en met de jongens praat. Maar als ik weg ga doe ik de deur van mijn balkon op slot, bang dat die jongens toch de gevaarlijke muur over klimmen. Bang dat die jongens mijn zorgvuldig bijeengespaarde, en uit Europa meegebrachte 'comfortzone' binnendringen en mee zullen nemen.
Geld maakt niet gelukkig, geld maakt angstig. Geld en bezit zorgt ervoor dat je bang moet zijn voor je buren. Dat je muren moet bouwen om mensen tegen te houden, in plaatsen van deuren om mensen binnen te laten.
Zo zou het niet moeten zijn, maar zo is het wel. En wat doe ik? Ik zwaai, ik glimlach en denk erover na. Denk na over hoe oneerlijk het is, over hoe het anders zou moeten, over wat er allemaal zou moeten gebeuren. Als wij, rijke mensen, niet uit onze comfort-zone durven stappen naar de mensen die het minder hebben zal er nooit echte verbroedering komen. Dan kunnen we nog zo hard roepen dat de wereld een ‘global village’ is, het blijft het een ‘wij’ en ‘zij’. Dan zullen we altijd in angst blijven leven. Want zij kunnen niet naar ons komen. Niet omdat ze niet willen, maar omdat wij grote vestingen om ons veilige leventje gebouwd hebben.

Daarom wil ik zijn als Jezus, Hij hoefde zijn spullen niet te beschermen. Hij leefde niet met een ‘nooit genoeg'-mentaliteit maar vanuit de vraag ‘wat kan ik de ander bieden?’.
Dat wil ik ook, Jezus zegt ons ‘Barhartigheid wil ik, geen offers’.
Niet omdat het moet, maar omdat het mag!