In het klooster...
De gangen waren lang en hoog. In elke hoek stond een beeldje, vaak in gezelschap van een kaars en een tegeltje met een Bijbelspreuk. Hoewel de zon buiten de aarde deed verdorren was het binnen koel. Toen ze binnen stapte hadden haar ogen moeten wennen aan het schemerige licht, haar lichaam had onwillekeurig gerild van de kou. Ze hadden haar naar een kamer gebracht waar behalve een bed, een kast en een bureau met een stoel niets stond. Boven haar bed hing een kruis. Op het bureau lag een oude bijbel. Ze had hem doorgebladerd maar hij was in het Engels. Dat kon ze niet lezen. De nonnen hadden haar gezegd dat ze maar wat moest rusten. Als de bel ging was het lunchtijd, dan moest ze de andere nonnen volgen naar de eetzaal. Ze wilde eigenlijk niet rusten, maar ze durfde ook nier zo goed haar kamer uit te gaan want ze was bang dat ze de bel niet zou horen dus ze ging maar op haar bed zitten. Aan de muur tegenover haar bed hing een vergeeld schilderij van Jezus. Hij had een mooie gouden krans om zijn hoofd. Het leek alsof hij haar aan keek met zijn grote ogen. Ze wilde met hem praten maar ze wist niet wat ze moest zeggen. Hoewel ze er op zat te wachten maakte het snerpende geluid van de bel haar aan het schrikken. Ze had niet verwacht dat het zo luid zou zijn. Ze opende haar deur en zag twee nonnen voorbij komen die druk aan het praten waren en haar niet leken op te merken. Overal kwamen nonnen vandaan, gekleed in smetteloos wit. Een beetje verlegen volgde ze ze. De eetzaal was een grote, hoge zaal. Lichter dan de rest van het klooster. De zon scheen door de glas in lood ramen en wierp prachtig gekleurde schaduwen op de muren. Het gonsde en zoemde door het gelach en gepraat van vele tientallen vrouwen. In de hoek stonden grote pannen en de geur van stampmielies en vlees drong haar neus binnen. Opnieuw werd ze overspoeld door een golf van misselijkheid. Ze zag de non die haar naar haar kamer gebracht had, ze zat aan de lange tafel samen met een paar andere nonnen. Iemand had blijkbaar een grap verteld want de wangen waren rood aangelopen van het lachen en een oudere gezette non depte met haar servet tranen van haar wangen terwijl ze het uitschaterde. Plotseling merkte de non haar op. Ze zwaaide en wenkte dat ze moest komen. De nonnen schoven uit elkaar en maakten een plekje op de bank vrij. Er stond al een groot bord met eten voor haar klaar. Opnieuw kwam de misselijkheid naar boven en deze keer kon ze het niet stoppen, ze probeerde nog om weg te komen maar ze zat klem tussen de gezette heupen aan beide kanten. Haar ontbijt landde op de grond en in het spierwitte schort van de vriendelijke non en ze voelde hoe haar wangen rood werden. Ze durfde niet op te kijken. Ze voelde hoe iemand haar optilde, een koude vochtige doek werd langs haar lippen en voorhoofd gehaald en iemand gooide een emmer water over de vloer om alles schoon te maken. Zachte stemmen leken uit de verte te klinken en toen ze haar op grond legden en ze haar ogen opende zag ze boven haar de hoofden van vijf bezorgd glimlachende nonnen. Ze sloot haar ogen weer, en hoorde hoe ze over haar praatten. ‘Ze kan hier niet blijven, hoe moeten we voor haar zorgen.’ ‘ Nu is het nog de misselijkheid, maar wat doen we als ze een kind krijgt?’ ‘Het is zelf nog een kind, hier is helemaal niemand voor haar om mee te spelen.’
Ze bleef nog een week. De dagen waren lang en het ononderbroken ritme maakte haar moe. Meestal lag ze op haar bed of zat ze buiten op de stoep te kijken naar de bedrijvigheid. Iedereen had zijn eigen taak. De nonnen leken gelukkig, ze zongen, glimlachten, sloegen hun kruisjes en zeiden trouw hun dankgebeden op. Ze zorgden goed voor haar. Haar bed was stug maar comfortabel. Het eten was simpel maar lekker. Na die eerste keer hoefde ze niet meer over te geven maar ze bleef zich schamen en vond de tijden dat ze moest eten de vreselijkste momenten van de dag. Er waren geen andere kinderen en ze mistte het spelen met de kinderen uit haar buurt. Na een week werd haar meegedeeld dat ze haar tas moest inpakken want de volgende morgen zou ze samen met een paar andere nonnen met de bus naar Kaapstad gaan. Daar was een huis voor meisjes zoals haar. Meisjes die zwanger waren en dat liever niet wilden. Er zou goed voor haar gezorgd worden. Ze voelde een lichte opwinding in haar buik. Meisjes zoals haar, meisjes waarmee ze zou kunnen spelen. En dan in Kaapstad nog wel. De kinderen in haar school zouden het niet geloven als ze dat zou vertellen. Niemand van hem was in de Kaap geweest. Je moest de hele dag rijden. De meester had foto’s laten zien van de Tafelberg en de vele hoge gebouwen. Dat zou ze nu allemaal in het echt zien!